1. Trap het pedaal een paar keer in bij afgezette motor.
2. Start de motor met ingedrukt rempedaal.
3. De rembekrachtiger werkt als het rempedaal onmiddellijk na het starten van de motor enigszins naar beneden beweegt.
1. Start de motor.
2. Rijd 1-2 min met de auto en zet de motor uit.
3. Druk het pedaal met normale kracht in.
4. De rembekrachtiger werkt als de eerste slag van het rempedaal lang is en de daarop volgende slagen steeds korter zijn.
1. Start de motor.
2. Druk het pedaal met normale kracht in.
3. Zet de motor uit bij ingedrukt rempedaal.
4. Houd het rempedaal gedurende ongeveer 30 s ingedrukt.
5. De rembekrachtiger is in orde als de pedaalhoogte niet verandert.
1. Plaats SST (49 D043 002) zoals afgebeeld.
2. Sluit SST's, vacuümmeter en pedaaldrukmeter aan zoals in de afbeelding is aangegeven en ontlucht SST's en remleidingen. (Ontlucht SST's met behulp van ontluchtingsklep A.)
1. Start de motor.
2. Druk het rempedaal in met een kracht van 200 N {20,4 kg, 44,9 lbf}.
3. Zet bij ingedrukt rempedaal de motor af als de vacuümmeter een onderdruk van 68 kPa {510 mmHg, 20,1 inHg} aangeeft.
4. Meet binnen 15 s na het uitzetten van de motor het laagste vacuüm.
5. Als het laagste vacuüm 3,3 kPa {25 mmHg, 1,0 inHg} of minder is, is het systeem in orde.
1. Als de motor uit is en het vacuüm 0 kPa {0 mmHg, 0 inHg}) is en de relatie tussen de pedaalkracht en de hydraulische druk aan de specificatie voldoet, is het systeem in orde.
Standaard hydraulische druk
Pedaalkracht
(N {kg, lbf})
|
Vloeistofdruk
(kPa {kg/cm2, psi})
|
---|---|
200 {20,4, 44,9}
|
606 {6,18, 87,9} of hoger
|
1. Trap het rempedaal in wanneer de vacuümmeter een onderdruk van 66,7 kPa {500 mmHg, 19,7 inHg} aangeeft.
2. Als de vloeistofdruk op dit moment aan de specificatie voldoet, is het systeem in orde.
Standaard hydraulische druk
Pedaalkracht
(N {kg, lbf})
|
Vloeistofdruk
(kPa {kg/cm2, psi})
|
---|---|
200 {20,4, 44,9}
|
7.310 {74,54, 1.060} of hoger
|