CONTROLE REMBEKRACHTIGER


BHE041143800W01

Aanwijzing
• Via de onderstaande procedure kan op eenvoudige wijze gecontroleerd worden of de rembekrachtiger goed functioneert.
• Vervang de rembekrachtiger als er een probleem aanwezig is.

Zonder SST

Controle van werking

1. Trap het pedaal een paar keer in bij afgezette motor.

2. Start de motor met ingedrukt rempedaal.

3. De rembekrachtiger werkt als het rempedaal onmiddellijk na het starten van de motor enigszins naar beneden beweegt.

Controle vacuümopbouw

1. Start de motor.

2. Rijd 1-2 min met de auto en zet de motor uit.

3. Druk het pedaal met normale kracht in.

4. De rembekrachtiger werkt als de eerste slag van het rempedaal lang is en de daarop volgende slagen steeds korter zijn.

• Als er een probleem optreedt, controleer dan de terugslagklep en de vacuümslang op beschadiging en controleer of de slang goed aangesloten is. Controleer de werking na reparatie opnieuw.

Controle vacuümlekkage

1. Start de motor.

2. Druk het pedaal met normale kracht in.

3. Zet de motor uit bij ingedrukt rempedaal.

4. Houd het rempedaal gedurende ongeveer 30 s ingedrukt.

5. De rembekrachtiger is in orde als de pedaalhoogte niet verandert.

Met SST

Voorbereiding voor controle

1. Plaats SST (49 D043 002) zoals afgebeeld.

Aanwijzing
• Plaats SST (49 D043 002) met een universele wartelsleutel op de hoofdremcilinder.
- Sleutelmaat wartel: 12 mm {0,47 in}

2. Sluit SST's, vacuümmeter en pedaaldrukmeter aan zoals in de afbeelding is aangegeven en ontlucht SST's en remleidingen. (Ontlucht SST's met behulp van ontluchtingsklep A.)

CONTROLE op vacuümlekkage (belaste toestand)

1. Start de motor.

2. Druk het rempedaal in met een kracht van 200 N {20,4 kg, 44,9 lbf}.

3. Zet bij ingedrukt rempedaal de motor af als de vacuümmeter een onderdruk van 68 kPa {510 mmHg, 20,1 inHg} aangeeft.

4. Meet binnen 15 s na het uitzetten van de motor het laagste vacuüm.

5. Als het laagste vacuüm 3,3 kPa {25 mmHg, 1,0 inHg} of minder is, is het systeem in orde.

Controle minimale hydraulische druk

1. Als de motor uit is en het vacuüm 0 kPa {0 mmHg, 0 inHg}) is en de relatie tussen de pedaalkracht en de hydraulische druk aan de specificatie voldoet, is het systeem in orde.

Standaard hydraulische druk

Pedaalkracht

(N {kg, lbf})

Vloeistofdruk

(kPa {kg/cm2, psi})

200 {20,4, 44,9}
606 {6,18, 87,9} of hoger

Controle hydraulische druk

1. Trap het rempedaal in wanneer de vacuümmeter een onderdruk van 66,7 kPa {500 mmHg, 19,7 inHg} aangeeft.

2. Als de vloeistofdruk op dit moment aan de specificatie voldoet, is het systeem in orde.

Standaard hydraulische druk

Pedaalkracht

(N {kg, lbf})

Vloeistofdruk

(kPa {kg/cm2, psi})

200 {20,4, 44,9}
7.310 {74,54, 1.060} of hoger