CONTROLE WIELSENSOR ACHTER


BHE041543710W02

Visuele controle

1. Controleer de volgende punten:

• Vervang bij een defect het desbetreffende onderdeel.
(1) Loszitten of overmatige speling van de wielsensor.
(2) Vervorming van de wielsensor
(3) Vervorming of beschadiging van de rotor.

Controle speling

1. Controleer de speling tussen de wielsensor en de rotor.

• Controleer bij een defect of de onderdelen goed gemonteerd zijn en vervang eventueel defecte onderdelen.

Speling
0,3-1,1 mm {0,012-0,043 in}

Controle weerstand

1. Meet de weerstand tussen de aansluitingen van de wielsensor.

• Vervang de wielsensor als er een defect aanwezig is.
Standaard
1,3-1,7 kilo-ohm

Controle spanningssignaal

1. Krik de auto op en sluit een oscilloscoop aan op de stekker van de wielsensor.

2. Draai het wiel met de hand rond en controleer het spanningssignaal.

• Controleer de rotor als het signaalbeeld vervormd is.

Spanningssignaal (referentie)

• Instelling oscilloscoop:
1 V/DIV (Y), 2 ms/DIV (X), wisselspanningsbereik (AC)
• Conditie: rijd 30 km/h {18,6 mph}
Aanwijzing
• Als de rijsnelheid toeneemt, nemen de spanning en de frequentie toe.

Controle uitgangssignaal sensor

1. Zet het contact in stand LOCK.

2. Sluit het WDS of een vergelijkbare tester aan op servicestekker DLC-2.

3. Selecteer de volgende PID's met WDS of een vergelijkbare tester:

• LR_ WSPD
(wielsensor LA)
• RR_WSPD
(wielsensor RA)

4. Start de motor en maak een proefrit.

5. Controleer of het display van het WDS of de vergelijkbare tester dezelfde waarde aangeeft als de snelheidsmeter.

• Vervang de wielsensor als er een defect aanwezig is.