CONTROLE INSTRUMENTENPANEEL


BHE092255430W04

Snelheidsmeter

Maak gebruik van de controlestand

1. Controleer de snelheidsmeter door in de controlestand code 12 in te schakelen. Zie CONTROLESTAND IN-/UITGANGSSIGNALEN INSTRUMENTENPANEEL.)

Maak gebruik van een snelheidsmetertester

1. Stel de bandenspanning volgens specificatie af.

2. Controleer met een snelheidsmetertester of de aanwijzing van de tester aan de specificatie in de tabel voldoet.

Aanwijzing snelheidsmetertester (km/h)

Toegestane aanwijzing (km/h)

20
19-21
40
39-41
60
59-61
80
79-81
100
99-101
120
119-121
140
139-141

Aanwijzing snelheidsmetertester (mph)

Toegestane aanwijzing (mph)

10
9-11
20
19-21
30
29-31
40
39-41
50
49-51
70
69-71
80
78-82

3. Controleer of de aanduiding van de snelheidsmeter in het in de tabel aangegeven gebied ligt.

• Als de naald van de snelheidsmeter niet beweegt of de aanwijzing buiten het normale gebied valt, controleer dan de ABS-module ABS (auto's met ABS), de DSC-module (auto's met DSC) en de bijbehorende bedrading.
- Als de ABS-module (auto's met ABS), de DSC-module (auto's met DSC) en de bijbehorende bedrading in orde zijn, vervang dan het instrumentenpaneel.

Toerenteller

Maak gebruik van de controlestand

1. Controleer de toerenteller door in de controlestand code 13 in te schakelen. Zie CONTROLESTAND IN-/UITGANGSSIGNALEN INSTRUMENTENPANEEL.)

Met behulp van WDS of een vergelijkbare tester

Opmerking
• Als het motortoerental te hoog wordt, kan er motorschade ontstaan. Laat daarom tijdens het controleren van de toerenteller het motortoerental niet voorbij het rode gebied op de toerenteller komen.

1. Sluit het WDS of een vergelijkbare tester aan op diagnosestekker DLC-2 (16-polig).

2. Controleer of de aanwijzing van de toerenteller overeenkomt met de PID RPM.

• Controleer de PCM en de bijbehorende bedrading als de toerenteller niet goed werkt.
- Vervang het instrumentenpaneel als de PCM en de bijbehorende bedrading in orde zijn.

Brandstofmeter

1. Controleer de brandstofmeter door in de controlestand code 23 in te schakelen. Zie CONTROLESTAND IN-/UITGANGSSIGNALEN INSTRUMENTENPANEEL.)

Koelvloeistoftemperatuurmeter

1. Controleer de koelvloeistoftemperatuurmeter door in de controlestand code 25 in te schakelen. Zie CONTROLESTAND IN-/UITGANGSSIGNALEN INSTRUMENTENPANEEL.)

Oliedrukmeter

1. Controleer de oliedrukmeter door in de controlestand code 28 in te schakelen. Zie CONTROLESTAND IN-/UITGANGSSIGNALEN INSTRUMENTENPANEEL.)