CONTROLE INSPUITVENTIELEN


BHE011413250W02

Waarschuwing
• De brandstof kan ontbranden waardoor ernstig letsel en schade kunnen ontstaan. Om dit te voorkomen dienen te allen tijde de waarschuwingen en opmerkingen bij elke reparatie- en controleprocedure te worden opgevolgd.

Controle werking inspuitventielen

Controle werking inspuitventiel (FP1, RP1)

1. Laat de motor op temperatuur komen en laat deze dan stationair draaien.

2. Controleer het volgende golfpatroon van het uitgangssignaal van de PCM. (Zie CONTROLE PCM)

• PCM-aansluiting 2M (FP1)
• PCM-aansluiting 2J (RP1)

3. Als het golfpatroon van de PCM niet normaal is, controleer dan het volgende en repareer of vervang het defecte onderdeel.

Inspuitventiel (FP1)
• Kortsluiting in bedrading of stekker tussen aansluiting A inspuitventiel (FP1) en aansluiting C hoofdrelais

• Kortsluiting in bedrading tussen PCM-aansluiting 2M en aansluiting B inspuitventiel (FP1)
• Kortsluiting in inwendig circuit inspuitventiel (FP1)
Inspuitventiel (RP1)
• Kortsluiting in bedrading of stekker tussen aansluiting A inspuitventiel (RP1) en aansluiting C hoofdrelais
• PCM-aansluiting 2J-aansluiting B inspuitventiel (RP1)
• Kortsluiting in inwendig circuit inspuitventiel (RP1)

Controle werking inspuitventiel (FP2, RP2)

1. Sluit het WDS of een vergelijkbare tester aan op diagnosestekker 2.

2. Laat de motor op temperatuur komen en laat deze dan stationair draaien.

3. Controleer de volgende PID.

• Motortoerentalsignaal (RPM)

4. Controleer of er geen golfpatroon van het uitgangssignaal van het inspuitventiel (FP2, RP2) is bij de volgende PCM-aansluitingen. (Zie CONTROLE PCM)

• PCM-aansluiting 3A (FP2)
• PCM-aansluiting 3D (RP2)
- Als er geen golfpatroon is, controleer dan het volgende en repareer of vervang het defecte onderdeel.
• MAF-sensor
• Smoorklepsensor
• Thermosensor inlaatlucht

5. Controleer of er een golfpatroon van het uitgangssignaal van het inspuitventiel (FP2, RP2) is bij de volgende PCM-aansluitingen wanneer de PID RPM 6.250 omw/min of meer is.

• PCM-aansluiting 3A (FP2)
• PCM-aansluiting 3D (RP2)
- Als er geen golfpatroon is, controleer dan het volgende en repareer of vervang het defecte onderdeel.
Inspuitventiel (FP2)
• Onderbreking of kortsluiting in bedrading tussen PCM-aansluiting 3A en aansluiting B inspuitventiel (FP2)

• Onderbreking in bedrading tussen aansluiting A inspuitventiel (FP2) en aansluiting C hoofdrelais
• Kortsluiting inspuitventiel (FP2)
Inspuitventiel (RP2)
• Onderbreking of kortsluiting in bedrading tussen PCM-aansluiting 3D en aansluiting B inspuitventiel (RP2)
• Onderbreking in bedrading tussen aansluiting A inspuitventiel (RP2) en aansluiting C hoofdrelais
• Onderbreking in inwendig circuit inspuitventiel (RP2)

Controle werking inspuitventiel (FS, RS)

1. Sluit het WDS of een vergelijkbare tester aan op diagnosestekker 2.

2. Laat de motor op temperatuur komen en laat deze dan stationair draaien.

3. Controleer de volgende PID.

• Motortoerentalsignaal (RPM)

4. Controleer of er geen golfpatroon van het uitgangssignaal van het inspuitventiel (FS, RS) is bij de volgende PCM-aansluitingen als de motor stationair draait. (Zie CONTROLE PCM)

• PCM-aansluiting 2G (FS)
• PCM-aansluiting 2D (RS)
- Als er geen golfpatroon is, controleer dan het volgende en repareer of vervang het defecte onderdeel.
• MAF-sensor
• Smoorklepsensor
• Thermosensor inlaatlucht

5. Controleer of er een golfpatroon van het uitgangssignaal van het inspuitventiel (FP2, RP2) is bij de volgende PCM-aansluitingen wanneer de PID RPM 5.000 omw/min of meer is.

• PCM-aansluiting 2G (FS)
• PCM-aansluiting 2D (RS)
- Als er geen golfpatroon is, controleer dan het volgende en repareer of vervang het defecte onderdeel.
Inspuitventiel (FS)
• Onderbreking of kortsluiting in bedrading tussen PCM-aansluiting 2G en aansluiting B inspuitventiel (FS)
• Onderbreking in bedrading tussen aansluiting A inspuitventiel (FS) en aansluiting hoofdrelais
• Onderbreking in inwendig circuit inspuitventiel (FS)
Inspuitventiel (RS)
• Onderbreking of kortsluiting in bedrading tussen PCM-aansluiting 2D en aansluiting B inspuitventiel (RS)
• Onderbreking in bedrading tussen aansluiting A inspuitventiel (RS) en aansluiting hoofdrelais
• Onderbreking in inwendig circuit inspuitventiel (RS)

Controle weerstand

1. Zet het contact in stand LOCK.

2. Neem de minkabel van de accu los. (Zie Verwijderen/plaatsen accu.)

3. Verwijder het bovenste deel van het spruitstuk. (Zie VERWIJDEREN/PLAATSEN LUCHTINLAATSYSTEEM.)

4. Neem de stekkers van de inspuitventielen los.

5. Meet de weerstand tussen aansluiting A en B van het inspuitventiel met een tester.

• Als deze aan de specificatie voldoet, voer dan de 'Controle van circuit op onderbreking/kortsluiting' uit.
• Vervang het inspuitventiel als dit het geval is.
Weerstand
Ongeveer 13,8 ohm [20°C {68°F}]

Controle van circuit op onderbreking/kortsluiting

1. Neem de PCM-stekker los. (Zie VERWIJDEREN/PLAATSEN PCM.)

2. Controleer de volgende bedrading op onderbreking of kortsluiting (controle doorverbinding).

Onderbreking

• Als er geen doorverbinding is, is het circuit onderbroken. Repareer of vervang de bedrading.
- Aansluiting B inspuitventiel (FP1) en PCM-aansluiting 2M.
- Aansluiting B inspuitventiel (RP1) en PCM-aansluiting 2J.
- Aansluiting B inspuitventiel (FP2) en PCM-aansluiting 3A.
- Aansluiting B inspuitventiel (RP2) en PCM-aansluiting 3D.
- Aansluiting B inspuitventiel (FS) en PCM-aansluiting 2G.
- Aansluiting B inspuitventiel (RS) en PCM-aansluiting 2D.
- Aansluiting A inspuitventiel (FP1) en aansluiting C hoofdrelais via verbindingsstekker.
- Aansluiting A inspuitventiel (RP1) en aansluiting C hoofdrelais via verbindingsstekker.
- Aansluiting A inspuitventiel (FP2) en aansluiting C hoofdrelais via verbindingsstekker.
- Aansluiting A inspuitventiel (RP2) en aansluiting C hoofdrelais via verbindingsstekker.
- Aansluiting A inspuitventiel (FS) en aansluiting C hoofdrelais via verbindingsstekker.
- Aansluiting A inspuitventiel (RS) en aansluiting C hoofdrelais via verbindingsstekker.

Kortsluiting

•  Als er doorverbinding is, is er kortsluiting in het circuit. Repareer of vervang de bedrading.
- Aansluiting B inspuitventiel (FP1) en massa.
- Aansluiting B inspuitventiel (RP1) en massa.
- Aansluiting B inspuitventiel (FP2) en massa.
- Aansluiting B inspuitventiel (RP2) en massa.
- Aansluiting B inspuitventiel (FS) en massa.
- Aansluiting B inspuitventiel (RS) en massa.

Controle lekkage

Waarschuwing
• Lekkage uit de brandstofleidingen en uit het onder druk staande brandstofsysteem is gevaarlijk. De brandstof kan ontbranden waardoor ernstige verwondingen en schade kunnen ontstaan. Voer, om dit te voorkomen, altijd de volgende controle uit terwijl de motor uitgeschakeld is.

1. Voer de procedure voor reparatie en de veiligheidsprocedures voor brandstofleidingen uit. (Zie PROCEDURE VOOR REPARATIE.)

2. Neem de minkabel van de accu los. (Zie Verwijderen/plaatsen accu.)

3. Verwijder het inspuitventiel en de brandstofgalerij als één geheel. (Zie VERWIJDEREN/PLAATSEN INSPUITVENTIELEN.)

4. Maak het inspuitventiel met een draad of iets dergelijks vast aan de brandstofgalerij.

5. Sluit de brandstofslang aan.

6. Sluit de minkabel van de accu aan.

Opmerking
• Het kortsluiten van de foute aansluiting van de controlestekker kan defecten veroorzaken. Sluit alleen de voorgeschreven aansluiting kort.

7. Leg aansluiting F/P van de controlestekker met een servicedraadje aan massa.

8. Zet het contact in stand ON en schakel de brandstofpomp in.

9. Kantel het inspuitventiel in een hoek van 60° om op lekkage te controleren.

• Vervang het inspuitventiel als dit het geval is.
Meetvoorwaarden
• Brandstofdruk: 392 kPa {4,00 kg/cm2, 56,9 psi}
• Buitenluchttemperatuur: normaal

Hoeveelheid lekkage

Motor

Inspuitventiel

Hoeveelheid lekkage (ongeveer)

(1 druppel)

Stand

Kleur

13B-MSP
(Standaard vermogen)
FP1, RP1
Rood
110 minuten of langer
FS, RS
Blauw
30 minuten of langer
13B-MSP
(Hoog vermogen)
FP1, RP1
Rood
110 minuten of langer
FP2, RP2,
FS, RS
Geel
70 minuten of langer

10. Zet het contact in stand LOCK en neem het servicedraadje los.

11. Controleer alle onderdelen aan de hand van de CONTROLE NA REPARATIE. (Zie PROCEDURE NA REPARATIE.)

Controle inspuithoeveelheid

Waarschuwing
• Lekkage uit de brandstofleidingen en uit het onder druk staande brandstofsysteem is gevaarlijk. De brandstof kan ontbranden waardoor ernstige verwondingen en schade kunnen ontstaan. Voer, om dit te voorkomen, altijd de volgende controle uit terwijl de motor uitgeschakeld is.

1. Voer de procedure voor reparatie en de veiligheidsprocedures voor brandstofleidingen uit. (Zie PROCEDURE VOOR REPARATIE.)

2. Neem de minkabel van de accu los. (Zie Verwijderen/plaatsen accu.)

3. Verwijder de PCM. (Zie VERWIJDEREN/PLAATSEN PCM.)

4. Sluit de stekker van de PCM aan.

5. Verwijder het inspuitventiel en de brandstofgalerij als één geheel. (Zie VERWIJDEREN/PLAATSEN INSPUITVENTIELEN.)

6. Maak het inspuitventiel met een draad of iets dergelijks vast aan de brandstofgalerij.

7. Neem de stekker van het desbetreffende inspuitventiel los.

8. Sluit de minkabel van de accu aan.

Opmerking
• Het kortsluiten van de foute aansluiting van de controlestekker kan defecten veroorzaken. Sluit alleen de voorgeschreven aansluiting kort.

9. Leg aansluiting F/P van de controlestekker met een servicedraadje aan massa.

10. Zet het contact in stand ON en schakel de brandstofpomp in.

Opmerking
• Het kortsluiten van de foute aansluiting van de PCM kan defecten veroorzaken. Sluit alleen de voorgeschreven aansluiting kort.

11. Leg de volgende PCM-aansluiting met een servicedraadje aan massa en meet vervolgens de inspuithoeveelheid van elk inspuitventiel.

• Vervang het inspuitventiel als dit niet het geval is.

Inspuithoeveelheid

Motor

Inspuitventiel

Inspuithoeveelheid (ongeveer)

(cm3 {cc, fl oz}/15 s)

Stand

Kleur

13B-MSP
(Standaard vermogen)
FP1, RP1
Rood
69-78 {69-78, 2,4-2,6}
FS, RS
Blauw
118-133 {118-133, 4,00-4,50}
13B-MSP
(Hoog vermogen)
FP1, RP1
Rood
69-78 {69-78, 2,4-2,6}
FP2, RP2,
FS, RS
Geel
89-101 {89-101, 3,01-3,42}

Inspuitventiel

PCM-aansluiting

Inspuitventiel (FP1)
2M
Inspuitventiel (RP1)
2J
Inspuitventiel (FS)
2G
Inspuitventiel (RS)
2D
Inspuitventiel (FP2)
3A
Inspuitventiel (RP2)
3D

12. Zet het contact in stand LOCK en neem het servicedraadje los.

13. Controleer alle onderdelen aan de hand van de CONTROLE NA REPARATIE. (Zie PROCEDURE NA REPARATIE.)

Controle verstuiving

1. Controleer de verstuiving.

• Als de straalhoek onjuist of de sproeidichtheid ongelijkmatig is, vervang dan het inspuitventiel.

Straalhoek

Motor

Inspuitventiel

Straalhoek (ongeveer)

Stand

Kleur

13B-MSP
(Standaard vermogen)
FP1, RP1
Rood
26-34°
FS, RS
Blauw
13-25°
13B-MSP
(Hoog vermogen)
FP1, RP1
Rood
26-34°
FP2, RP2,
FS, RS
Geel
13-25°