1. Controleer of de accu geheel geladen is.
2. Controleer of de doorbuiging/spanning van de aandrijfriem aan de specificaties voldoet. (Zie CONTROLE DOORBUIGING/SPANNING AANDRIJFRIEM.)
3. Zet het contact in stand ON en controleer of het laadstroomcontrolelampje gaat branden.
4. Controleer of het laadstroomcontrolelampje uitgaat nadat de motor is aangeslagen.
1. Controleer of de accu geheel geladen is.
2. Controleer of de doorbuiging/spanning van de aandrijfriem aan de specificaties voldoet. (Zie CONTROLE DOORBUIGING/SPANNING AANDRIJFRIEM.)
3. Schakel alle elektrische verbruikers uit.
4. Start de motor en controleer of de dynamo soepel ronddraait zonder bijgeluiden als de motor draait.
5. Meet met een tester de spanning op elke aansluiting.
Standaardspecificatie
Aansluiting
|
Contact in stand ON (V)
|
Motor draait stationair (V) [20°C {68°F}]
|
---|---|---|
B
|
B+
|
13,0-15,0
|
P
|
Ongeveer 1,0 of minder
|
Ongeveer 3,0-8,0
|
D
|
Ongeveer 0
|
*
|
1. Controleer of de accu geheel geladen is.
2. Controleer of de doorbuiging/spanning van de aandrijfriem aan de specificaties voldoet. (Zie CONTROLE DOORBUIGING/SPANNING AANDRIJFRIEM.)
3. Neem de minkabel van de accu los.
4. Sluit tussen aansluiting B van de dynamo en de bedrading een tester aan die een stroomsterkte van 120 A of meer kan meten.
5. Sluit de minkabel van de accu aan.
6. Schakel alle elektrische verbruikers uit.
7. Start de motor.
8. Verhoog het motortoerental van 2.000-2.500 omw/min.
9. Schakel de volgende elektrische verbruikers in en controleer of het stroomverbruik toeneemt.
Referentiewaarde
Maximale stroom voor elektrische verbruikers (afhankelijk van belasting)
[Omstandigheden] buitenluchttemperatuur: 20°C {68°F}, spanning: 13,0-15,0 V, motor op bedrijfstemperatuur