NR. 13: KLOPPEN/PINGELEN - ACCELEREREN/CONSTANTE SNELHEID


BHE010300103W15

13

KLOPPEN/PINGELEN - ACCELEREREN/CONSTANTE SNELHEID

BESCHRIJVING

Het geluid dat ontstaat wanneer het lucht/brandstofmengsel ontstoken wordt door iets anders dan de bougie (bijvoorbeeld een hot spot in de verbrandingskamer).

MOGELIJKE OORZAAK

• Valse lucht in luchtinlaatsysteem
• Slechte kwaliteit brandstof
• Onjuiste brandstofdruk
• Drukregelaar (in brandstofpomp) defect
• Brandstofpomprelais zit vast in gesloten stand
• Inspuitventiel defect (verstopping, te kleine inspuithoeveelheid)
• Onjuist signaal van positiesensor excentrische as
• Onjuiste regeling ontstekingstijdstip (signalen thermosensor koelvloeistof, thermosensor inlaatlucht, luchtmassasensor en pingelsensor naar PCM)
• Onjuiste warmtegraad bougie
• Onjuiste werking omloopklep excentrische as
• Motor wordt te heet door defect aan koelsysteem
• Overmatige koolaanslag in verbrandingskamer
• Onjuiste compressie
- Defect in motor
- Abnormale toestand Motorolie (viscositeit, hoeveelheid, of verouderd)
- Lage oliedruk
- Brandstofdruk overmatig hoog
- Lucht in olieleiding
- Oliedoseerpomp defect
• Lekkage of verstopping in olieleiding
• Lekkage of verstopping in oliesproeier
Waarschuwing

In het storingzoekschema zijn controle- en reparatieprocedures aangegeven voor het brandstofsysteem. Lees de volgende waarschuwingen alvorens werkzaamheden aan het brandstofsysteem uit te voeren:

• Brandstofdamp is gevaarlijk. Het ontbrandt gemakkelijk, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. Houd vonken en open vuur altijd ver verwijderd van brandstof.
• Morsen en lekken van brandstof is gevaarlijk. De brandstof kan ontbranden waardoor ernstige verwondingen en schade kunnen ontstaan. Brandstof kan tevens huid en ogen irriteren. Voer daarom altijd de "PROCEDURE VOOR REPARATIE' en de 'PROCEDURE NA REPARATIE' uit die in dit werkplaatshandboek zijn beschreven.
(Zie PROCEDURE VOOR REPARATIE.)
(Zie PROCEDURE NA REPARATIE.)
Opmerking
• Het losnemen/aansluiten van de snelkoppeling zonder deze te reinigen, kan schade veroorzaken aan de brandstofleiding en snelkoppeling. Reinig daarom altijd de snelkoppeling en omgeving voor het losnemen/aansluiten, overtuig u ervan dat er geen vuil meer aanwezig is.

Diagnoseprocedure

STAP

CONTROLE

RESULTATEN

ACTIE

1
Controleer op valse lucht bij de aansluiting van de luchtmassasensor op het inlaatkanaal.
Is er ergens valse lucht?
Ja
Repareer de lekkage in het luchtinlaatsysteem of vervang de aansluiting.
Nee
Ga naar de volgende stap.
2
Sluit het WDS of een vergelijkbare tester aan op diagnosestekker 2.
Selecteer de PID ECT.
Wacht tot de PID ECT lager dan 116°C {241°F} is tijdens het rijden.
Is de PID ECT lager dan de specificatie?
Ja
Ga naar de volgende stap.
Nee
Controleer het koelsysteem i.v.m. de oververhitting
3
Sluit het WDS of een vergelijkbare tester aan op diagnosestekker 2.
Selecteer de PID's IAT, MAF en SPARKADV.
Controleer iedere PID.
(Zie CONTROLE PCM)
Zijn de PID's in orde?
Ja
Ga naar de volgende stap.
Nee

PID IAT: Controleer de thermosensor inlaatlucht.

PID MAF: Controleer de luchtmassasensor.

PID SPARKADV: Controleer de positiesensor excentrische as en de pingelsensor.

4
Sluit het WDS of een vergelijkbare tester aan op diagnosestekker 2.
Vraag storingscodes continugeheugen, KOEO en KOER op.
Worden er storingscodes weergegeven?
Ja

Er wordt een storingscode weergegeven:

Ga naar de desbetreffende controleprocedure.
Nee

Geen storingscode aangegeven:

Ga naar de volgende stap.
5
Controleer de snelheidsregeling van de brandstofpomp.
Is de snelheidsregeling van de brandstofpomp in orde?
Ja
Ga naar de volgende stap.
Nee
Repareer of vervang de defecte onderdelen, afhankelijk van de resultaten van de controle van de snelheidsregeling van de brandstofpomp.
6
Is er een krachtige blauwe vonk zichtbaar bij elke losgenomen bougiekabel wanneer de motor wordt gestart?
Ja
Controleer het volgende:
• Bougies defect
• Warmtegraad bougies
• Rotor op excentrische as beschadigd
• Onderbreking of kortsluiting in de positiesensor excentrische as
• Onderbreking of kortsluiting tussen de positiesensor excentrische as en PCM-aansluiting 2U of 2X
Ga naar de volgende stap indien in orde.
Nee
Controleer het volgende:
• Bougiekabels
• Bobines of stekkers
7
Controleer de pingelsensor.
Is de pingelsensor in orde?
Ja
Ga naar de volgende stap.
Nee
Vervang de pingelsensor.
8
Controleer de compressie.
In orde?
Ja
Ga naar stap 14.
Nee
Ga naar de volgende stap.
9
Controleer de regeling van de oliedoseerpomp.
Is de regeling van de oliedoseerpomp in orde?
Ja
Ga naar de volgende stap.
Nee
Repareer of vervang het defecte onderdeel afhankelijk van de resultaten van de controle.
Reviseer of vervang de motor als dit niet helpt.
(Zie werkplaatshandboek motor.)
10
Controleer de motorolie.
Heeft de motorolie een lage viscositeit en/of is er een brandstofgeur?
Ja
Ververs de motorolie.
Controleer de thermosensor koelvloeistof en de bijbehorende bedrading.
Reviseer of vervang de motor als dit niet helpt.
(Zie werkplaatshandboek motor.)
Nee
Ga naar de volgende stap.
11
Controleer de oliedruk.
Voldoet de oliedruk aan de specificatie?
Ja
Ga naar de volgende stap.
Nee
Repareer of vervang het defecte onderdeel afhankelijk van de resultaten van de controle.
Reviseer of vervang de motor als dit niet helpt.
(Zie werkplaatshandboek motor.)
12
Zet het contact in stand LOCK.
Neem de snelkoppeling van de brandstofleiding los en sluit een brandstofdrukmeter aan op de brandstofleiding.
Start de motor en laat deze stationair draaien.
Meet de druk in de brandstofleiding bij stationair toerental.
Is de druk in de brandstofleiding bij stationair toerental correct?
Ja
Ga naar de volgende stap.
Nee
Vervang de brandstofpomp.
Reviseer of vervang de motor als dit niet helpt.
(Zie werkplaatshandboek motor.)
13
Controleer de olieleiding tussen oliedoseerpomp en oliesproeier.
Is er lucht en/of een verstopping in de olieleiding?
Ja
Controleer op lekkages en/of verstoppingen in het oliekanaal naar de motor, en repareer deze.
Reviseer of vervang de motor als dit niet helpt.
(Zie werkplaatshandboek motor.)
Nee
Reviseer of vervang de motor.
(Zie werkplaatshandboek motor.)
14
Plaats de brandstofdrukmeter op de snelkoppeling van de brandstofleiding.
Start de motor en laat deze stationair draaien.
Meet de druk in de brandstofleiding bij stationair toerental.
Is de druk in de brandstofleiding bij stationair toerental correct?
Ja
Ga naar de volgende stap.
Nee

0 of te laag:

Controleer de brandstofleidingen op verstopping.
Vervang de brandstofpomp als dit in orde is.

Hoog:

Vervang de brandstofpomp.
15
Controleer de inspuitventielen op het volgende:
• Verstopping
• Inspuithoeveelheid
Zijn de inspuitventielen in orde?
Ja
Ga naar de volgende stap.
Nee
Vervang het inspuitventiel.
16
Controleer het ontstekingstijdstip.
Is het ontstekingstijdstip correct?
Ja
Controleer de werking van de omloopklep van de excentrische as.
(Zie werkplaatshandboek motor.)
Nee
Repareer of vervang de defecte onderdelen, afhankelijk van de resultaten van de controle van het ontstekingstijdstip.
17
Controleer de testresultaten.
• Als alles in orde is, ga dan terug naar de storingzoektabel om de overige problemen op te lossen.
• Raadpleeg de desbetreffende service-informatie en repareer of stel diagnose als het probleem blijft bestaan.